Cornelis de Vlaming

meer dan de stichter van de kerk

Cornelis de Vlaming was in de 17e eeuw ambachtsheer van Oudshoorn en de Gnephoek en is als zodanig van betekenis voor de plaatselijke geschiedenis. Bij deze invloedrijke Amsterdamse burgemeester en lid van de Raad van State, die leefde van 1613 tot 1688, werd, voor zover ik weet, tot op heden niet uitgebreid stil gestaan.

Dirk de Vlaming

Toch was hij één van de invloedrijkste regenten in de Republiek van de Verenigde Nederlanden. Zo speelde hij bijvoorbeeld in het rampjaar 1672 een cruciale rol in de oorlog met Frankrijk. Lokaal kennen we hem natuurlijk als stichter van de Oudshoornse kerk, dat schitterende monument, dat nog altijd in volle glorie aan de oever van de Oude Rijn ligt en waaraan zijn naam onverbrekelijk verbonden is.

Een straat en een culturele stichting doet zijn naam eveneens voortleven en herinneren aan een koopman en bestuurder die zowel voor de toenmalige ambachtsheerlijkheid Oudshoorn, de stad Amsterdam als de Republiek van belang is geweest. Reden genoeg om op zijn levensloop, persoon en betekenis nader in te gaan. Over het geslacht de Vlaming van Oudshoorn en over Cornelis in het bijzonder zou met gemak een historische roman te schrijven zijn gezien het feit dat hij vanuit allerlei belangrijke posities het grootste deel van de Gouden Eeuw heeft meegemaakt en via huwelijken geparenteerd was aan allerlei patriciërsfamilies. Zijn naam kom je ook geregeld tegen in allerlei boeken over historische onderwerpen en zelfs in detectiveboeken die in de 17e eeuw spelen zoals ik onlangs bemerkte. In het boek “Schimmen op Soestdijk” van de historicus Ashe Stil is hij bijvoorbeeld aanwezig in zijn hoedanigheid van hoofdofficier van de stad Amsterdam.

GEEN PORTRET

Van Cornelis de Vlaming is helaas geen portret overgeleverd. Toch zal hij ongetwijfeld, net als zijn ouders en verwanten, geportretteerd zijn geweest door een bekende Amsterdamse schilder, zoals bij voorbeeld Bartholomeus van der Helst, die onder meer zijn ouders vereeuwigde. Als je tot een regentenfamilie behoorde en openbare functies bekleedde was je laten schilderen een vanzelfsprekendheid. Veel schilderijen zijn echter verloren gegaan of bevinden zich in onbekend particulier bezit. Voor zover bekend is de enige afbeelding, die van Cornelis bewaard is gebleven te zien in het Rijksmuseum in Amsterdam, en wel in de afdeling geschiedenis van de zeventiende eeuw. Daar staat tentoongesteld een afbeelding op perkament van de begrafenisstoet van stadhouder Frederik Hendrik. Zowel Cornelis als zijn vader Dirk de Vlaming van Oudshoorn lopen in die stoet op prominente plaatsen mee. Cornelis als drager van de standaard met de wapens van Cuijk.

Dat zegt ook iets over de belangrijkheid van deze prinsgezinde Amsterdamse regentenfamilie, die verschillende burgemeesters heeft voortgebracht. Het familiewapen, in rood drie zilveren posthorens, beslagen met goud, is niet alleen aan en in de Oudshoornse kerk te vinden maar ook in Amsterdam in diverse openbare gebouwen en kerken uit de zeventiende eeuw, zoals de Oude Kerk en de Nieuwe Kerk en het Koninklijk Paleis (vroeger stadhuis) op de Dam.

ZIJN JEUGD

Cornelis zag het levenslicht op 13 augustus 1613 in een gerieflijk huis aan de Singel in Amsterdam en werd op 18 augustus in de Oude Kerk aldaar gedoopt. Zijn ouders Dirk de Vlaming (1574/75-1643) en Wendela Bronckhorst (1586-1647) kwamen beide uit rijke geslachten van kooplieden die in de Warmoesstraat woonden, eertijds de voornaamste straat van de stad, gelegen rond de havens.

Wendela Bronckhorst

Cornelis was de oudste zoon uit een gezin van acht kinderen en erfde daardoor na de dood van zijn vader de ambachtsheerlijkheid en de titel Heer van Oudshoorn. Bij de geboorte van Cornelis behoorde Oudshoorn overigens nog niet tot de bezittingen van vader Dirk. Dat werd pas in 1627 verworven. Toen kocht hij voor F 10.750,00 de heerlijkheden Oudshoorn en de Gnephoek van Margaretha van Mechelen, de minnares van prins Maurits. Dat hij Oudshoorn kocht was niet toevallig. In die tijd was het hebben van een titel eigenlijk onmisbaar voor een deftig bestaan. De regenten bootsten de levensstijl na van de oude adellijke families, waarmee ze zich het liefst door huwelijk wilden verbinden. Dirk de Vlaming werd daar ook door aangestoken en ging op zoek. Daartoe dook hij in zijn stamboom en ontdekte dat deze te herleiden was tot het adellijke geslacht Van Oudtshoorn, toen zowel met dt als alleen een t geschreven.

Die naam was bij zijn voorouders in onbruik geraakt toen deze zich uit Gent in Amsterdam vestigden en de bijnaam de Vlaming kregen. Of hij ook werkelijk van het riddergeslacht afstamde is nooit aangetoond. Maar het kunnen voeren van de titel Heer van Oudshoorn kwam hem goed uit. Cornelis kreeg derhalve ook een opvoeding die bij rijke regentenfamilies gebruikelijk was.

OPVOEDING

Cornelis zal zijn grootgebracht met de “Cijfferinge van rekenmeester Willem Bartjens”, sinds 1591 schoolmeester te Amsterdam. Voor telgen uit aanzienlijke families was de Latijnseschool de gebruikelijke keuze gevolgd door het behalen van een academische graad aan een universiteit. Met een ruime beurs was dat overigens een stuk gemakkelijker en kostte minder studie-inspanning. Of dat ook voor Cornelis gold, die deze leerroute volgde, weet ik niet. Ter afsluiting van de opvoeding van welgeborenen, jeugdige adel en patriciaat uit vrijwel alle landen van Europa werd een studiereis gehouden meestal een rondreis door Frankrijk en Italië, soms in combinatie met bezoeken aan Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk en Engeland.

Het programma was bestemd om toekomstige regenten praktische kennis bij te brengen van wat er in het buitenland gebeurde op staatkundig, politiek, economisch en cultureel terrein. Parijs was het onbetwiste hoogtepunt. Geen betere leerschool voor het oefenen in conversatie en het fatsoeneren van manieren dan de Parijse salon vond men in de Nederlanden. Ook Cornelis maakte zijn “grand tour” en werd bij die gelegenheid door Lodewijk XIII van Frankrijk verheven tot “Chevalier de L”Accolade” te Fontainbleau in 1636 en daarmee tot ridder geslagen. Daar zullen invloedrijke relaties aan het Franse hof ongetwijfeld aan hebben bijgedragen.

HUWELIJK

Cornelis is de dertig als gepasseerd toen hij op 26 januari 1644 in het huwelijk trad met de zeven jaar jongere Nicolaa Hooft, ook wel Claesje genoemd. Voor een geslaagd huwelijk gold dat er zoveel mogelijk overeenstemming moest zijn qua leeftijd, sociale status en godsdienst. Trouwlustigen werd voorgehouden aan de liefde voorrang te verlenen boven stoffelijk gewin. Niet zelden werd echter dat laatste door de ouders bij het arrangeren van een huwelijk toch iets meer prioriteit gegeven dan het eerste! Als er toevallig ook nog van wederzijdse genegenheid sprake was, was dat natuurlijk mooi meegenomen. “Geld” trouwde echter doorgaans met “geld”. Claesje Hooft was evenals haar echtgenoot in Amsterdam geboren.

Ze was de dochter van Jacob Willemsz Hooft en Maria Jonkheijn. Haar vader was in Amsterdam regent van het Leprozenhuis. Na haar huwelijk woonde ze met Cornelis afwisselend in hun huizen in Amsterdam en Oudshoorn. Toen Cornelis in 1673 lid werd van de Staten van Holland en daardoor veel in Den Haag moest zijn, verbleef ze daar ook meestentijds. Ze overleed ook in Den Haag op 12 april 1676. Haar gebalsemd lijk werd naar Oudshoorn overgebracht en bijgezet in de familigrafkelder in de Oudshoornse kerk. Naast of achter de preekstoel liet haar echtgenoot een grafmonument plaatsen ter herinnering aan zijn vrouw. De befaamde beeldhouwer Bartholomeus Eggers vervaardigde het gedenkteken terwijl de dichter Antonides van der Goes een lofdicht op haar maakte, dat in het centrale hardstenen medaillon werd gegraveerd.

Dit medaillon werd omstreeks 1900 terug gevonden, nadat het monument tijdens de Franse revolutie uit de kerk was gesloopt. Het bevindt zich thans ingemetseld naast de preekstoel. In 1918 werd de Dorpsstraat van Oudshoorn omgedoopt tot Hooftstraat ter herinnering aan de vrouw van de ambachtsheer.

Na de dood van zijn vrouw zou Cornelis nog trouwplannen hebben gekoesterd met ene Constantia le Leu de Wilhem, welk huwelijk echter geen doorgang vond.

GEZIN

Het huwelijk van Cornelis en Claesje werd gezegend met zes kinderen t.w. één zoon en vijf dochters. Niet onwaarschijnlijk is dat er ook de nodige miskramen zijn geweest of kinderen die op heel jonge leeftijd zijn overleden. Dat was in de 17e eeuw een veel voorkomend verschijnsel. De oudste van het zestal is Maria, geboren op 17 april 1646 in Amsterdam. Doordat Cornelis bij zijn dood in 1688 geen mannelijke nakomelingen had, erfde Maria de heerlijkheid Oudshoorn en werd de ambachtsvrouwe. Zij huwde met Pieter baron van Reede van Nederhorst, waardoor het nageslacht vanaf dat moment de naam van Reede van Oudshoorn ging voeren. Maria overleed te Oudshoorn op 6 januari 1732 op de voor die tijd uitzonderlijk hoge leeftijd van 85 jaar en werd bijgezet in de familiegrafkelder in de Oudshoornse kerk.

Op 27 mei 1650 werd eveneens te Amsterdam geboren de naar zijn grootvader genoemde zoon Dirk. Op 18 juni 1663 legde hij als twaalfjarige de eerste steen voor het gebouw van de Oudshoornse kerk. Groot moet de slag voor Cornelis zijn geweest, toen zijn enige zoon op achttienjarige leeftijd overleed. Ook hij werd bijgezet in het familiegraf. Na Dirk volgde dochter Alida, geboren op 8 november 1651. Zij huwde met Jacob Godin, Heer van Boelestein en Maarssenbroek. Haar echtgenoot was hoofdschout in Amersfoort. Zij overleefde haar man en werd eveneens in de Oudshoornse kerk begraven op 26 september 1730.

Dochter Margaretha, geboren 27 april 1654 en Jacoba die op 2 september 1656 het levenslicht zag bleven beiden ongehuwd. Jacoba stierf op 50-jarige leeftijd in Oudshoorn en Margaretha blies haar laatste adem in Den Haag uit op 82-jarige leeftijd. Beiden vonden ook een plaats in het familiegraf.

Dochter Geertruida tenslotte is het enige kind dat niet in Amsterdam doch in Den Haag werd geboren en wel op 14 juni 1658. Zij huwde de Engelse Pair William Cary, Lord Hunsdon, die kapitein in dienst van de Verenigde Nederlanden was. Ook zij overleefde haar echtgenoot en overleed in Amsterdam op 26 juni 1688 en is in Oudshoorn begraven. Haar enige zoon stierf ongehuwd op zijn buitenplaats in Alphen aan den Rijn als laatste van een tak van een beroemd geslacht.

DE BEZITTINGEN VAN DE FAMILIE DE VLAMING VAN OUDSHOORN

De familie De Vlaming behoorde tot de rijke regentenklasse en voerde de levensstijl die daarbij hoorde. Dat betekende in ieder geval het bewonen van een monumentaal pand op een van de voornaamste grachten. Herengracht 364, gebouwd door Philip Vingboons in 1662, kreeg als eerste bewoner Cornelis de Vlaming. In 1679 kocht Cornelis o.a. drie huizen aan het Singel, die hij naliet aan zijn vier dochters, die bij onderhandse akte de eigendom ervan verdeelden. Hij woonde zelf in een van die panden “Den kleijnen Dolphijn” genaamd.

Gebruikelijk was dat er ook een of meerdere buitenhuizen waren, waar de familie de zomermaanden doorbracht. Cornelis de Vlaming bezat een buitenplaats aan de oostzijde van de Heimanswetering. Later kocht hij van de familie Boreel de buitenplaats “Rijnoord”, gelegen naast de kerk op de plaats van het gelijknamige ziekenhuis. In dit buitenverblijf verbleef hij vaak, tot zijn dood in 1688. In 1674 werd Cornelis aangeslagen voor een vermogen van totaal NLG 169.000,00. Dat zegt iets over zijn rijkdom, maar niet alles. Ook regenten gingen toen wel “creatief” met belastingen om. Zijn inkomsten bestonden uit obligaties, onroerend goed, VOC-aandelen en tractementen vanwege openbare functies. Een arbeider verdiende ter vergelijking een bedrag tussen de 200 en 300 gulden per jaar.

DE POSITIE VAN AMSTERDAM IN DE REPUBLIEK

Alvorens in te gaan op de bestuurlijke loopbaan van Cornelis de Vlaming van Oudshoorn schets ik in het kort de politieke situatie van de Republiek der Verenigde Nederlanden in de zeventiende eeuw en de positie van de stad Amsterdam met zijn regenten hierin. De positie die de regenten in het Europa van de zeventiende eeuw innamen was uniek. De meest voorkomende staatsvorm was de monarchie. De vorsten werden beschouwd als Gods stedehouders op aarde. De gevestigde machten hadden er moeite mee de Republiek der Verenigde Nederlanden als een volwaardige staat te beschouwen, die het immers het resultaat was van een opstand tegen de wettige landsheer, Filips II.

De opkomst van de Republiek werd met verbazing beschouwd. In enige tientallen jaren (1570-1600) hadden gewone burgers en kooplieden een geweldige rijkdom verworven, een koloniaal rijk gesticht en een politieke macht ontwikkeld, waar in Europa in toenemende mate rekening mee moest worden gehouden.

Een rijke koopmansstand kon plotseling geheel naar eigen goeddunken handel en bedrijf uitoefenen zonder beletsel of reglementering van hogerhand. De regeerders van stad en gewest waren volkomen souverein geworden. In feite waren ze meer absoluut vorst dan welk gekroond hoofd ook, en dit alles ging gepaard met ongekende weelde en schittering. Dit laatste gold wel in het bijzonder voor Amsterdam. De stad was aan het begin van de gouden eeuw al de rijkste, grootste en machtigste van de Republiek, en in de loop van de zeventiende eeuw bepaalde zij of volledig of op zijn minst in vergaande mate de gehele binnen- en buitenlandse politiek. De regenten waren in de regel lidmaat der Hervormde kerk, doch meestal dienden ze de Mammon met aanzienlijk grotere ijver dan God. Ze beletten de kerk om ook maar de geringste inmenging in regering en bestuur te krijgen en namen het standpunt in dat de kerk geheel ondergeschikt aan de staat diende te zijn.

Nu was er een vroedschap, die geacht werd de burgerij te vertegenwoordigen. Dit 36 leden bevattende gezelschap bestond uit de rijkste en voornaamste mannen van de stad en kwamen daardoor in feite op voor hun eigen belangen. De burgemeesters konden geheel zelfstandig politieke beslissingen nemen, doch hielden verstandig wel rekening met de standpunten van de vroedschap, waaruit ook weer de hogere magistraten voortkwamen. Ondanks vaak onderlinge twisten en belangentegenstellingen was het regentenpatriciaat naar buiten toe een afgesloten kaste, die zich door het bezit van de macht van de rest van de bevolking zich onderscheidde als “de heren”.

De Nederlandse regenten en de Amsterdamse in het bijzonder, waren als machtige potentaten, wel genoodzaakt zich iets van de “grandeur” aan te meten, die in de grote monarchieën van hun tijd als het waarmerk van politieke en militaire betekenis werden beschouwd. Daarom sierde men zich met adellijke titels en verwierf men grondbezit. Daar staat tegenover dat men zich vaak in verhouding tot hun rijkdom sober kleedde, inrichtte en leefde en zo geen slachtoffer werd van de grootheidswaan, die veel vorsten van hun tijd kenmerkte. Bij de levensstijl van de patriciërs behoorden ook het begunstigen van de kunsten, het mecenaat genoemd. Zowel als particulier en als bestuurder gaven ze opdrachten aan beeldhouwers, schilders en dichters ter meerdere glorie van hun naam en belangrijkheid werken te vervaardigen voor hun huis, hun tuin, ter nagedachtenis of voor openbare gebouwen. Op hun beurt droegen kunstenaars vaak hun werk op aan hun begunstigers. Zo droeg in 1657 de toneeldichter Thomas Asselijn zijn stuk Den Grooten Kurieen, over twee burgemeesters van het oude Rome op aan zijn beschermer Cornelis de Vlaming.

BESTUURLIJKE LOOPBAAN

Commissaris

Cornelis begon zijn bestuurlijke loopbaan als commissaris van huwelijkse zaken in 1644, het jaar waarin hij zelf in het huwelijk trad.Hij maakte deel uit van een college dat rechtszaken op dit terrein regelde, zodat de schepenen niet alles hoefden te doen. Geliefden die wilden trouwen meldden dat met hun ouders of voogden bij de commissarissen, die allerlei vragen aan hen voorlegden. Als er geen bezwaren waren en drie weken het voornemen te trouwen was afgeroepen kon de bruiloft plaatsvinden. Calvinisten deden dat in de kerk, andersgezinden verschenen voor de schepenen in de schepenkamer. De commissarissen onderzochten ook het niet nakomen van trouwbeloften, overspel, ongehuwd samenwonen en andere zaken die met het huwelijk te maken hadden. Ook echtelijke twisten werden voorgelegd, waardoor het kantoor waar de commissarissen zetelden wel de “krakeelkamer” werd genoemd.

Schepen

Al na een jaar als commissaris huwelijkse zaken te hebben gefunctioneerd werd hij tot schepen verkozen. Het ambt van schepen stond in hoog aanzien. In de eerste plaats omdat ze rechter waren die zelf lokale wetten mochten uitvaardigen, maar ook omdat ze een stem hadden bij de verkiezing van burgemeesters. Burgemeesters werden trouwens bijna altijd gekozen uit oud-burgemeesters of oud-schepenen.

Schepenen werden jaarlijks opnieuw gekozen en de benoeming werd door de stadhouder geaccordeerd, behalve in perioden dat er geen stadhouder was. Cornelis bekleedde het ambt van schepen in drie achtereenvolgende jaren (1645-1648).

Schout

Vervolgens werd Cornelis voor twee termijnen van drie jaar tot schout gekozen. De schout werd op voorstel van de burgemeesters door de vroedschap (gemeenteraad) aangesteld. Hij combineerde de taken van wat nu hoofdofficier en hoofdcommissaris van politie doen. In naam had hij het hoogste ambt van de stad. In werkelijkheid was hij afhankelijk van de burgemeesters. Als schout ondertekende Cornelis de Vlaming van Oudshoorn samen met burgemeester Nicolaas Tulp en twee schepenen bij voorbeeld de zogenaamde “weeldewetten” op 29 januari 1655. Deze wetten waren bedoeld om tegen te gaan “allerlei ergerlijke en schadelijke gewoonten in het geven van overcostelijcke bruyloftsfeesten en ‘t verspillen van excessive sommen op de particuliere maeltijden”. De braspartijen bij sommige regenten liepen namelijk mede naar het oordeel van de calvinistische predikanten uit de hand en deze oefenden druk uit op de wereldlijke machthebbers er iets aan te doen.

Enigszins in tegenstelling hiermee staan de beweringen dat Cornelis de Vlaming de Oudshoornse kerk, die hij later voor een deel op zijn kosten deed bouwen, financierde uit de baten van Amsterdamse speelhuizen en bordelen. Als schout genoot hij namelijk inkomen uit een percentage van de boetes en van de composities (d.w.z. de bedragen tegen betaling waarvan de schout afzag van vervolging). Maar of die inkomsten nou speciaal voor een kerk opzij werden gelegd is niet erg aannemelijk. Hij was bovendien schout tot en met 1655 en in die jaren speelde nog geen conflict met de ambachtsheer van Alphen, dat uiteindelijk tot de bouw van een kerk in Oudshoorn zou leiden.

Burgemeester

In de periode 1656 tot 1680 werd hij tien maal tot burgemeester gekozen. Burgemeester was het belangrijkste ambt van de stad en zijn macht was groot. Met uitzondering van de rechtspraak hadden ze in wezen bij alles het laatste woord. En zelfs bij de rechtspraak moesten de schepenen het zwaarwegend advies van de burgemeesters inwinnen als het om belangrijke zaken ging. Alle belangrijke ambten zoals die van kolonels, predikanten, regenten van godshuizen, overlieden van gilden, bewindhebbers van de V.O.C. en de W.I.C., commissarissen van de banken werden door hen vergeven.

De burgemeesters bepaalden de stadsaccijnsen die werden geheven, vaardigden met schout en schepenen keuren en wetten uit en hadden met de kolonels het hoogste bevel over het krijgsvolk en de schutterij. Ze bepaalden tevens tezamen met de vroedschap het standpunt van Amsterdam in Den Haag ten aanzien van Holland en de Republiek. Elk jaar werden vier regerende burgemeesters gekozen, waarvan er een gedurende drie maanden het voorzitterschap bekleedde. Ook oud-burgemeesters bleven een belangrijke stem houden. Als burgemeester heeft Cornelis belangrijke invloed gehad op de stadsuitbreiding van Amsterdam en het bouwen van talloze openbare gebouwen. Onder zijn bewind werd bijvoorbeeld de grote Amstelsluis gebouwd. Toen Cornelis in 1680 voor de tiende maal tot burgemeester werd benoemd schreef J. van Petersom een lofdicht op hem en zijn geslacht.

Op ‘t oud Geslagte van Outshoorn

Outshoorns Riddernaam liet zig van ouds al hooren

Toen dien, voor vierd”halve Eeuw Heer Wilhem droeg aan ‘t Y;

Wiens afkomst Seedert scheen ter Burgerheerschappij

En ander Staatsgezag voor Staatenland gebooren.

Het Edele Ridderschap en overoud geslagt

Groeit nog in luister nu men ‘t Raadhuis ziet betreeden

En ‘t Burgemeesterschap het tiende jaar bekleeden

Van een, die ‘t Burgerheil voor eigen nut betracht.

Door zijn hoge functies heeft De Vlaming talloze malen de politiek weten te beïnvloeden. Van groot belang is bij voorbeeld zijn rol geweest in het beruchte jaar 1672 toen het er slecht voorstond met de republiek. Zowel Groot-Britannïe als Frankrijk hadden de oorlog verklaard en het Franse leger had een deel van de Zeven Provincïen bezet. De regering was radeloos, het volk redeloos en het land reddeloos. De Staten van Holland, bestaande uit vertegenwoordigers van 18 steden wilden voor het merendeel, evenals de Staten Generaal wel onderhandelen met de Franse Koning Lodewijk XIV. De Amsterdamse afgevaardigden kwamen daartegen in het verzet en vonden dat eerst de mening van de stadsbesturen moest worden gevraagd. Op 26 juni 1672 kwam in de Mozeszaal van het stadhuis de stadsregering bijeen. De vier burgemeesters, waaronder Cornelis de Vlaming waren onverzettelijk in hun standpunt niet te willen onderhandelen, doch de stad te zullen verdedigen. Die boodschap werd ook aan de Staten overgebracht. Die vastberadenheid leidde ertoe, dat de strijd onder leiding van stadhouider Willem III, kon worden voortgezet en leiden tot de ontruiming van de Nederlanden door het Franse leger.

BEROEMDE TIJDGENOTEN

Het spreekt vanzelf, dat Cornelis, die vanuit een belangrijke en invloedrijke positie, een groot deel van de Gouden Eeuw meemaakte, talloze beroemde vorsten, wetenschappers en kunstenaars ontving en ontmoette. Voor wat betreft de laatste categorie voorzag hij zowel privé als bestuurder kunstenaars van opdrachten. Bij het gunnen van een opdracht speelde de politieke verhoudingen mee en het feit dat elke regent zijn eigen beschermelingen had. Zo moest in 1660 door de vier nieuwe burgemeesters beslist worden over een opdracht voor schilderijen bestemd voor het nieuwe stadhuis. Die was al gegund aan Govert Flinck, maar moest vanwege de dood van de schilder opnieuw vergeven worden. Rembrandt was een goede kandidaat maar grieven tegen de schilder of belangen verhinderden dat hij de opdracht van de burgemeesters kreeg. Cornelis de Vlaming was de enige van de vier die hierbij neutraal was. Een jaar later kreeg hij alsnog de opdracht voor een schilderij omdat er weer een ander gezelschap burgemeesters was aangetreden. Het doek “Claudius Civilis” werd echter zonder betaling weer een jaar later geretourneerd omdat het niet beviel. Maar toen zaten er ook weer nieuwe burgemeesters die anti-Rembrandt waren!

ORANJEGEZIND

De familie de Vlaming van Oudshoorn was zoals eerder gezegd Oranjegezind en onderhield goede betrekkingen met de stadhouderlijke familie. Vader Dirk en zoon Cornelis werden niet voor niets uitgenodigd de begrafenis van Frederik Hendrik bij te wonen in 1647. In 1651 nodigde Maria Stuart, echtgenote van prins Willem II, Cornelis De Vlaming uit de begrafenis van haar echtgenoot bij te wonen. Cornelis moest toen wegens ziekte echter verstek laten gaan. Wel kon hij in 1672 namens de stad Amsterdam prins Willem III geluk wensen met zijn verheffing tot stadhouder. De prins had hem een paar jaar eerder een gebrandschilderd raam geschonken voor zijn kerk in Oudshoorn. Mogelijk dat zijn zwager Laurens Buysero, die met zijn zuster Margaretha was getrouwd, en die secretaris van de prins was hier nog een bemiddelende rol bij heeft gespeeld.

AMBACHTSHEER VAN OUDSHOORN EN DE GNEPHOEK

Aangenomen wordt dat vader Dirk de heerlijkheden nooit zou hebben aangekocht als er niet werd verondersteld dat de familie De Vlaming afstamde van de familie Outshoorn, die in vroegere middeleeuwse tijden Oudshoorn en Aarlanderveen hadden bezeten. Oudshoorn, een onbetekenend dorp met weinig heerlijke rechten en financieel gezien nauwelijks interessant. De titel “Heer van Oudshoorn” zou de belangrijkste drijfveer zijn geweest. Vader Dirk liet zich weinig aan de Heerlijkheid gelegen liggen. Dat kan niet van Cornelis worden gezegd, die het dorp belangrijk probeerde maken, door het onder andere tot kerkdorp te verheffen.

Het ontstaan van de Oudshoornse kerk is genoegzaam bekend en daarom in het kort nog even de belangrijkste feiten. Een meningsverschil met de ambachtsheer van Alphen over kerkelijke zaken leidde ertoe dat Cornelis de Vlaming de Staten toestemming vroeg zelf een kerk te mogen stichten. Hij verkreeg die en gaf opdracht aan de Amsterdamse stadsarchitect en bouwmeester Daniël Stalpaert het ontwerp te maken. En aan de oever van de Oude Rijn verrees in 1665 een stadskerk in een onbetekenend dorp waar Amsterdamse kunstenaars van naam aan zouden werken. Dankzij zijn geld en dankzij zijn familie en relaties staat er heden nog een monumentaal kerkgebouw met schitterende gebrandschilderde glazen dat ook zijn familiewapen siert en met in het plafond de letters CdV: Cornelis de Vlaming, als herinnering aan de stichter en zijn familie, die nog eeuwenlang een band met de kerk en de gemeente zouden houden.

Een kerk waar Cornelis, zijn vrouw en twee dochters openbare belijdenis van hun geloof afleggen en waarin hijzelf, zijn vrouw en al zijn kinderen hun laatste rustplaats hebben gevonden.

Dick Peters

Geraadpleegde litteratuur :

Burke, P,

Venetië en Amsterdam

een onderzoek naar de elites in de zeventiende eeuw

Agon BV, 1991

D’ailly, A.E.,

Historische gids van Amsterdam

De Lange, 1949

Dossier familie de Vlaming van Oudshoorn

Stadsarchief Amsterdam

Faber, S, Huisken, J, en Lammertse F. Van Heeren, die hunn’ stoel en kussen niet beschaemen.

Het stadsbestuur van Amsterdam in de 17e en 18e eeuw.

Amsterdam, Stichting Koninklijk Paleis, 1987.

Jong de, J,

Een deftig bestaan

Het dagelijks leven van regenten in de 17e en 18e eeuw

Kosmos, 1987

Muller van Brakel, F

De vastberaden Amsterdammers

Ons Amsterdam

Schwartz, Gary

Rembrandt, zijn leven en zijn schilderijen

Atrium Alphen aan den Rijn, 1987

Stil, a,

Schimmen op Soestdijk

Conserve, 1995

Vries, Ph. de

Amsterdamse regenten in de zeventiende eeuw

Ons Amsterdam